Categories
Column Rooilijn Defensive Urbanism Hostile Architecture Urban Hospitality

Public Space Paranoia in Amsterdam

Vijandige architectuur kent vele verschijningsvormen en dito benamingen: onsympathiek ontwerp, defensive urbanism, unpleasant design, etc. Welke benaming het beste de lading dekt hangt af van de situatie waar zulke ontwerpstrategieën worden ingezet. Als er ergens sprake is van overlast voor omwonenden, door rondhangen, slapen of plassen in een portiek, kun je ‘ad hoc’ ingrijpen. Dit dient het wooncomfort en dus het individuele belang van burgers.

Het is echter fundamenteel anders om op voorhand, ‘a priori’, de stedelijke openbare ruimte zo in te richten om te voorkomen dat er mogelijk overlast zou kunnen ontstaan. Gemeenten hebben daarbij de essentiële taak individuele versus collectieve belangen af te wegen. In een inclusieve stad voor iedereen mag de publieke zaak het niet systematisch afleggen tegen particuliere zorgen.

Enerzijds is de gemeente verantwoordelijk voor een schone en sociaal veilige stad. Anderzijds dient zij er ook voor te zorgen dat de stad gastvrij en toegankelijk is en blijft voor iedereen. Voor ouderen en jongeren, mensen zonder en met een beperking, en urban outcasts zoals daklozen. Want waarom zouden zij minder recht op de stad hebben dan gewone burgers? En dat is precies het dilemma waar gemeenten en andere instanties mee worstelen.

Aanleiding voor deze beschouwing is de recente publieke aandacht voor het onderwerp. Gemeenten zoals Leiden en Utrecht hebben vijandige architectuur in de ban gedaan en er verschijnen kritische artikelen in de media zoals recent in Volkskrant. Ontwerpwetenschapper Jasper van Kuijk reageerde in dezelfde krant op het artikel waarin hij zich afvraagt of al die kritiek wel het gewenste effect heeft. Volgens hem wordt er te gemakkelijk ‘vijandige architectuur!’ geroepen. En daar schuilt een gevaar in want gemeenten zouden weleens bang kunnen worden om beschuldigd te worden van het toepassen ervan.

Zijn advies aan gemeenten luidt: doe dan maar helemaal niets in je openbare ruimte. Geen bankjes, nissen of hoekjes. Dan doet overlast zich niet voor en hoef je niet bang te zijn dat je beschuldigd wordt van het faciliteren van vijandige architectuur.

Dit ‘advies’ bleek ironisch bedoeld te zijn, maar toch; gemeenten oproepen om het principe van stedelijke gastvrijheid aan hun laars te lappen riep bij mij irritatie op. Want in Amsterdam is ‘niets doen’ al staande praktijk. Bij de recente herinrichting van een gedeelte van de Herengracht was het de bedoeling om aan de waterkant zitbankjes te plaatsen als onderdeel van een wandelpromenade langs de gracht. In het voortraject maakten omwonenden echter bezwaar tegen de bankjes want: hangjeugd, blowende toeristen of andere mogelijke overlast. Teleurstellend genoeg ging de gemeente mee in deze public space paranoia: exit bankjes.

De voorgestelde inrichting van de Herengracht, met bankjes

Ja, gemeenten zijn bang, niet zozeer om beschuldigd te worden van het toepassen van vijandige architectuur, maar voor mondige burgers die op voorhand bang zijn voor mogelijke overlast voor hun deur. Niet NIMBY maar NIMFY, oftewel Not In My Front Yard.

En zulke plekken zijn essentieel voor de stad in het algemeen. Het bankje als sociale condensator, een ruimtelijk rustpunt in de stad waar iedereen, ongeacht rang of stand, op kan plaatsnemen, zonder consumptieverplichting. Een plek om even afstand te nemen van het stedelijk gewoel en waar spontane ontmoetingen kunnen plaatsvinden, met de spreekwoordelijke ‘ander’.

Ironisch bedoeld of niet, het is te hopen dat andere gemeenten het advies van Jasper niet ter harte gaan nemen. Want een stad zonder bankjes, nissen of hoekjes is een onherbergzame stad, niet alleen voor daklozen en andere urban outcasts, maar voor iedereen.

Deze column is ook gepubliceerd op het platform voor kennisuitwisseling en debat in de ruimtelijke ordening Rooilijn.