This is a revised Dutch version of my earlier column for publication on Rooilijn, a platform for debate on spatial planning and the built environment.
Hoe te verdichten in de stad is een actuele én precaire ruimtelijke opgave. Verdichting gaat immers bijna altijd ten koste van (groene) openbare ruimte. Wie een levendige stad wil behouden dient daarom bij inpassing van nieuwbouw zorgvuldig te werk te gaan. Of het nu woningbouw, winkels of kantoren betreft, een mono- of multifunctioneel gebouw, privaat of publiek, de wijze waarop de nieuwkomer zich verhoudt tot zijn directe omgeving is cruciaal.
Een beproefd recept is de plint activeren met publieke functies en voorzien van een transparante of geperforeerde gevel zodat (visueel) contact tussen binnen en buiten mogelijk is. Geen dode hoeken waar dingen kunnen gebeuren die het daglicht niet kunnen verdragen en – last but not least – een uitnodigende entree. Bij een publiek gebouw dat gerealiseerd wordt met gemeenschapsgeld – een station, bibliotheek of museum – is het nóg belangrijker iets terug te geven aan de stad, ter compensatie van de verloren gegane openbare ruimte. Geven en nemen, voor wat hoort wat.
Hoe pakt dit uit bij het nieuwe Rotterdamse architectonische icoon, het Depot Boijmans van Beuningen? Een publiek gebouw immers en op een prominente maar gevoelige locatie, het Museumpark.
Het hoe en waarom van het Depot zal de meeste lezers wel bekend zijn. Ondanks dat het plan veel weerstand opriep moest en zou het gebouw er komen. Het veilig herbergen van de gemeentelijke kunstcollectie met een waarde van een slordige acht miljard euro vereiste echter een hermetisch gesloten bouwvolume. Dat maakte bovenstaand recept voor een goede relatie met de omringende openbare ruimte moeilijk toepasbaar. De begane grond is weliswaar deels vrij toegankelijk – en daarmee semi-publiek – maar van visueel contact tussen binnen en buiten is nauwelijks sprake, laat staan een uitnodigende entree. Daar staat tegenover dat door de komvorm het gebouw geen dode hoeken kent. En dankzij de spiegelende gevel gaat het op spectaculaire wijze de relatie met zijn omgeving aan. Desondanks is en blijft het Depot een Fort Knox in disguise: een chique bunker, gehuld in een mooie glimmende jas, dressed to impress.
En wat geeft het gebouw terug in ruil voor het verlies van openbaar groen aan de stad, die daar toch al niet kwistig mee bedeeld is?
De omgeving van het Depot is autoluw en vergroend met plantvakken en bankjes. Het wordt straks – wanneer de werkzaamheden éindelijk afgerond zijn maar dat terzijde – een levendige flaneerzone. Niet alleen overdag maar ook ‘s avonds als het dynamische lichtkunstwerk van Pipilotti Rist het gebouw aanlicht. Ondanks deze geste richting de stad bleef de aantasting van het Museumpark een gevoelige kwestie, zeker bij veel omwonenden die mordicus tegen de komst van het Depot waren. Om de publieke weerstand te neutraliseren paste MVRDV een ruimtelijke kunstgreep toe, van het soort waar het bureau om bekend staat. Het verlies van openbaar groen zou gecompenseerd worden met een daktuin die volgens het Museum – en nu komt het – de hele dag vrij toegankelijk zou zijn.
“Het Museumpark is voor het publiek toegankelijk; de daktuin van het Depot is daarom ook gratis te bezoeken met de expreslift.” (Depot journaal #1, 2018).
Door de uitdijende vorm van het bouwvolume zou dit opgetilde park zelfs een groter oppervlak beslaan dan de verloren gegane openbare ruimte op het maaiveld. In de woorden van MVRDV:
“The occupied park space is replaced with even more open public space in the form of a rooftop forest populated by 75 multi-stemmed birch trees standing several metres tall…”
De realiteit blijkt anders. Ja, de daktuin is toegankelijk maar tijdens de openingstijden van het Depot alleen met een geldig ticket. Échte publieke ruimte kent echter geen betalingsverplichting. Buiten de openingstijden is vrije toegang tot het dak alleen mogelijk als het restaurant open is: woensdag t/m zaterdag, van zes tot tien uur ‘s avonds. Wie op zondag- of dinsdagavond van het spectaculaire uitzicht wil genieten komt dus van een koude kermis thuis.
Daar komt bij dat de kruisvormige dakopbouw dusdanig groot is uitgevallen dat je met de beste wil van de wereld niet kan spreken van een “rooftop forest“. Door een bos kan je dwalen, een bezoek aan het dak van het Depot voelt meer als een rondje rond de kerk. En waarom is de toegang tot het dak eigenlijk aan banden gelegd? Het gebouw is erop toegerust, de expreslift is er. Stamt de beperking nog uit Corona-tijd? Of is het logistiek toch te ingewikkeld? Is de directie van het Museum soms bang dat ongewenste (lees: niet-betalende of -consumerende) bezoekers onder het voorwendsel van een kopje koffie in het café-restaurant stiekem het atrium in sneaken?
Hoe het ook zij, belofte maakt schuld. Hoogste tijd dus om de gedane toezegging na te komen en het dak van het Depot onvoorwaardelijk open te stellen, overdag en ‘s avonds, voor zowel betalende als niet-betalende bezoekers. Een publiek toegankelijk dakpark, voor iedereen.